Het is vandaag precies één jaar geleden dat Lowie en ik ‘vast’ kwamen te zitten in de diepe jungle van Taiwan. Het is 26 oktober 2018, als wij na 1 nacht in de hoofdstad besluiten om een mooie wandeltocht te maken ten zuiden van Taipei, in het prachtige Wulai District.
We vinden een aanbeveling in de Lonely Planet, het stukje beslaat slechts een kleine paragraaf, maar biedt voldoende informatie om ons over te halen voor de wandeltocht van 20 kilometer. Met een lokale bus reizen we zuidwaarts, via schommelende bochten langs een diep ravijn. Ergens daaronder slingert een rivier. Het is er adembenemend mooi. Lowie en ik houden ons vast aan de reling en moeten gebukt voor een blik door de ruit. Na ongeveer 3 kwartier stappen we uit. We zijn de enige en ondanks enkele verlaten huizen voelt het alsof we ons in the middle of nowhere bevinden. We volgen een kronkelende brede weg naar beneden en steken via een grote rode brug de rivier over.
We bevinden ons midden in het groen. Ik voel mijn hart sneller kloppen. Het avontuur lonkt. Dan –uit het niets- duikt er een pad op naar links, de bush in. Er staat een bord met Chinese tekens die het begin van de route moet aanduiden. We kijken elkaar aan, een knipoog, daar gaan we.
De eerste 5 kilometer is een goed te belopen pad. We lopen hoog langs de rivier en zien beneden enkele vissers hun hengel uitslaan in het azuurblauwe water. Lowie loopt een paar meter voor mij. Ik kijk naar zijn slanke postuur, zijn gespierde lijf. Wat een knapperd is het ook. Mooi maar mijn vriend, denk ik. Hij heeft er zin in en stapt flink door. Hier en daar passeren wij een enkele toerist. Niet dat we haast hebben, maar we houden er nu eenmaal van, de pas erin en iedereen in hoge vaart voorbij.
We dragen allebei degelijke bergschoenen, een korte broek en top. Daaronder een bikini. In mijn rugzak 2 kleine flesjes water, een zakje crackers en een Nikon camera. Echt goed voorbereid zijn we niet. Ik heb nog net 2 hamamdoeken in de tas gegooid, een trui en een Volkskrant (een stukje leesplezier voor onderweg). De jetlag begint nu ook goed in te slaan en ondanks de lange nacht lijkt mijn lichaam nu pas te willen acclimatiseren.
Het is twee uur ’s middags als we bij een open water spot uitkomen. De route lijkt hier te stoppen. Althans, rechtdoor loopt dood. We zien een jongeman gehurkt en voorovergebogen in de rivier zitten, hij lijkt een gebed te prevelen. Ik groet hem met een knik. Lowie is ondertussen op onderzoek uit en klimt via allerlei stenen naar de overkant van de rivier. Enthousiast zwaait hij vanaf de overkant dat ‘de route’ hier verder loopt. Ik twijfel, moeten we dat nou wel doen? Precies daar, in de rivier, maak ik een selfie en voel ik bij de klik, een kriebel door mijn lijf. Wat nu als..? Ik maak de gedachte niet af en wandel met enige tegenzin achter Lowie aan, nog dieper de jungle in.
We lopen nog een paar uur flink door en de omgeving wordt steeds mooier. Van bos naar open weide, over de rivier en nog dieper de jungle in. Als het begint te schemeren en de route niet echt ergens heen lijkt te leiden spreekt Lowie zijn zorgen uit. We staan stil op een open vlakte en turen over het schitterende landschap. Wat moeten we doen? Onze weg vervolgen, met het risico dat we nergens uit komen, maar met de kans dat we binnen nu en een uur bij de ‘uitgang’ zijn, of omdraaien en terug naar waar we vandaan komen, in de wetenschap dat we dan nog uren door het donker lopen. We besluiten door te lopen.
De schemer transformeert al snel in duisternis, ook al is het pas vijf uur ’s middags, het voelt als middernacht. Onze buik knort. We hebben nog niets gegeten maar door de adrenaline blijft de honger uit. We drinken wat water, maar moeten zuinig doen. Kleine nipjes water, want de ooit volle flesjes zijn bijna leeg. Net als mijn telefoon trouwens. We besluiten 1 telefoon uit te zetten om die paar procent batterij te sparen voor nood. De andere telefoon gebruiken we als zaklamp. Lowie schijnt enkele meters voor zich uit, zet een paar stappen en schijnt dan naar achter, zodat ik in zijn voetsporen dezelfde meters kan afleggen. Mijn hart bonkt in mijn keel. Dit voelt niet goed. Over mijn wang rolt een traan. Ik voel lichte paniek als Lowie mij stopt en op serieuze toon voorstelt om kamp op te maken. Dat heeft hij al eerder voorgesteld, toen het nog licht was, ik sla zijn voorstel (opnieuw) af. “Nee Low, niet hier. Ik wil hier niet slapen, we hebben niets om op of onder te liggen en ik weet niet wat voor dieren hier leven, het voelt simpelweg niet veilig.” Lowie zucht en loopt hoofdschuddend verder. De lintjes zijn inmiddels niet meer zichtbaar en we moeten flink ons best doen om elke keer weer het volgende lintje te vinden. Als we door een minuscuul riviertje stappen slijt opeens Lowie zijn zool van zijn wandelschoen. Shit. Niet veel later de ander. Dat bedenk je toch niet? Lowie gebaart mij de zool uit de rivier te vissen, zodat we het rubber eventueel later voor het prepareren van vuur kunnen gebruiken. Slim. Via een tak klimmen we een paar meter omhoog. Het pad is inmiddels geen pad meer te noemen. De lintjes zijn we kwijt. De sfeer is grimmig en ondanks dat we een goed team vormen, merk ik dat wij allebei nerveus zijn. Het voelt totaal onverantwoord waar we mee bezig zijn. We klimmen steeds hoger, de aarde is nat en we moeten ons best doen om niet van het pad af te glibberen. We lopen en lopen. Uren verstrijken als Lowie opeens uit het niets een paar meter naar beneden zakt. Een misstap. Ik gil het uit. “Lowieeeeee!” Met zijn armen en benen wijd weet hij zichzelf in veiligheid te brengen, ik tuur naar beneden, de donkere leegte in. “Het is goed schat” hoor ik hem zeggen. En hij klimt omhoog. We pakken elkaar vast. Godsamme. Wat als? We schudden de angst van ons af als ik besef dat hij gelijk heeft. Dit is té gevaarlijk. We moeten kamp opmaken. En dus, gaan we opzoek naar een open plek, een platte steen, waar we de nacht kunnen door brengen. Wachtend op de morgen en het ontwakende ochtendlicht.
Op advies van Lowie besluiten we de rivier naar beneden te volgen, want survivalregel nr. 1, stromend water komt uit bij de bewoonde wereld. Lowie markeert een GPS punt in zijn telefoon als we klauterend langs de rivier afdalen naar een plek om te overnachten. Daar vinden we een steen, waar ik mijn hamamdoek uitspreid en hout ga sprokkelen. Lowie doet ondertussen een eerste poging tot vuur. De poging mislukt. Het hout is té nat en de aansteker –je gelooft het niet- raakt leeg. We proberen tevergeefs het stuk rubber van de wandelschoen en de papieren krant in de fik te steken, maar niets helpt. Het vuur gaat aan, maar wil niet blijven branden. Enkel zuchten rook. Uren zitten we daar aan het water, als de moeheid toeslaat en ik besluit een paar uur mijn ogen te sluiten. Het is middernacht. Net geen volle maan. Ik lig op een steen en voel mij gebroken. Fysiek en mentaal. De honger begint nu op te spelen en ik voel mijn maag en darmen samenkrimpen. Mijn buik protesteert met hevig geknor. Ik masseer het weg. De steen voelt hard, elke oneffenheid voelt als een sterke stekel die steeds dieper in mijn rug prikt. Ik rol heen en weer om een stabiele positie te vinden. Mijn hand gevouwen in die van Lowie. Ik voel zijn liefde en kracht door mijn lijf stromen. Adrenaline. Wat er ook gebeurt, wij zijn samen. Dan, uit het niets, zegt hij… “Ergens is het ook wel romantisch, toch?” Stilte. Ik kan inderdaad niet ontkennen dat het ondanks alles best wel romantisch is. “Ja”, zeg ik. Maar om nou hier de liefde te bedrijven, ik voel geen enkele aansporing om hier eens hele goede seks te gaan hebben. Daarvoor is het toch allemaal net iets te spannend. Wat als we dieren daarmee uit hun hol lokken? Bovendien, we moeten zuinig zijn met onze energie. Geen idee hoe lang dit avontuur gaat duren. We liggen plat op onze rug en staren naar de prachtige sterrenhemel. “Slaap jij?” “Nee.” “Nee, ik ook niet.” Zucht. “Hoe laat is het?” “Weet niet.” “Ga maar slapen lief.” “Ja.” Ik doe mijn ogen weer dicht als ik plots een druppel op mijn voorhoofd voel. En nog één. Nee, niet ook dit nog. Ik sla de hamamdoek over ons heen. De druppels doven de laatste vlammetjes vuur definitief uit. Ik bibber. De druppels vermenigvuldigen zich en voor we het weten liggen we in een stevige regenbui. Het doek is binnen de kortste keren kletsnat. Onze lijven rillen. De nacht duurt eindeloos lang. De bui gaat de hele nacht door. Ik snik. Zoute tranen mengen zich met zoete regendruppels. Mijn hart bonkt. Als we hier maar uit komen. Rond vijven besluiten we te gaan staan. Dicht tegen elkaar aan, onze handen wrijvend over elkaars armen, om elkaar maar zo goed mogelijk warm te houden. Dan gaan we zitten op een steen. De koude, doorweekte hamamdoek over onze hoofden heen gevouwen. Het is aftellen. Nog een klein uurtje en dan wordt het licht. Het is zes uur als de eerste zonnestralen op de groene bladeren vallen. Eindelijk zien we waar we die nacht geslapen hebben. Het is hier ongelofelijk mooi. We schudden het water van ons af. Precies dat moment is cruciaal. Want, wat gaan we doen? Verder de rivier volgen stroomafwaarts, niet wetende waar we uitkomen. Of terug omhoog, op zoek naar een aanwijzing, een rood, wit of geel lintje. We kiezen voor het laatste. We spreken af om in eerste instantie een uur terug te lopen, als we dan niets vinden, gaan we alsnog de rivier volgen. Vanwege de hevige regenval is de rivier een stuk hoger komen te staan, het ‘pad’ is onbewandelbaar. Er zit niets anders op, dan door de rivier, terug omhoog te klimmen. De tocht voelt loodzwaar. We klimmen over boomstammen en stappen door hoog water. We vullen onze flesjes in de rivier. Lowie test het drinkwater, als hij 40 minuten later nog geen buikpijn heeft, mag ik het ook drinken. De held. Ik moet zeggen dat het nieuwe daglicht een flinke dosis energie oplevert. We voelen ons beiden opgeladen en ondanks de slechte nacht weten we elkaar ervan te overtuigen dat wij hier levend uit gaan komen. Het is 6 uur in de ochtend en we zijn al zeker 18 uur onderweg. Bij een tweesplitsing in de rivier, we hebben geen idee welke kant we op moeten, herinnert Lowie zich de GPS markering in zijn telefoon. Godzijdank, de punt op de kaart wijst naar rechts. Hoop. We stappen flink door als daar, zien we het goed? een rood lintje glinstert aan de boom. Yes! Yes! Yes! We springen elkaar in de armen. We hebben de route terugvonden, waar deze ook heen mag leiden. Het pad gaat verder omhoog, steeds hoger en hoger tot dat we bij de top uitkomen, een kruispunt en een bordje met 4 pijlen. Wederom een omschrijving in het Chinees en een markering uit 2013.
Het is negen uur. We hebben geen idee welke kant we op moeten maar besluiten even uit te rusten en onze mobiel aan te zetten op zoek naar signaal. De streepjes lopen op. Yes! Eindelijk, we hebben bereik. Nu moeten we snel zijn. Onze batterij is bijna leeg en we moeten van simkaart wisselen om het hotel te kunnen bellen. Eerst het hotel, dan de politie. Tuuuuuuut, de telefoon gaat over, Hello?, een vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. Hello, this is Puck and Lowie, please help us, we’re lost in the Wulai District and… tuut tuut tuut, I am sorry, you are disconnected. Godver. Nog een keer proberen. Hello? Tuut tuut tuut. Nog 3 procent batterij. Kut. Dit gaat niet werken. We besluiten een nood bericht uit te sturen via whatsapp. De sms is kort en bondig “Wij zijn de weg kwijt in de jungle. Graag Taiwan politie. Wij volgen deze route. Geen batterij meer. Al 21 uur onderweg.” Met een screenshot van de locatie en foto’s van de bordjes en de route die we volgen. We sluiten af met: “Jullie zijn de enige met bericht. Graag actie.” Er komt geen actie. Met zes uur tijdsverschil (het is twee uur ’s nachts in Nederland) is iedereen nog in diepe slaap. Ons laatste restje batterij heeft het begeven en we besluiten niet te wachten, maar door te lopen. Uren lopen we weer. Omhoog, omlaag. Ik kan niet meer. Mijn knieën zijn kapot. En ik stort om de zoveel km in.
“This is Puck and Lowie, please help us, we’re lost in the Wulai District”
Soms zijn we de lintjes even kwijt en moeten we terug. Dan weer volgen we de kleur rood, geel, wit. Geen idee of het één-en-dezelfde route is, laat staan waar het ons heen leidt, maar het is in elk geval iets van houvast. “Lowie, lief, ik kan niet meer” klaag ik. “Doorlopen Puck, niet opgeven nu.” We moeten sterk zijn voor elkaar en daar heeft hij een punt. Schouders eronder en door. Dan horen we opeens het ratelen van wieken. Een helikopter. Een HE-LI-KOP-TER. Oh mijn god. We zijn gered! Lowie grist zijn rode zwembroek uit de tas en bindt die om een tak als hij razendsnel in een boom klimt en begint te zwaaien. Heeeeelp! Heeeeelp! S.O.S. Heeeeelp! Het geluid verdwijnt. We worden gek. Is dit een hallucinatie? Er is helemaal geen helikopter. Teleurgesteld laat Lowie zich uit de boom zakken als de tak waar zijn gewicht op leunt breekt en hij opnieuw een paar meter naar beneden stort. Godsamme, uitkijken. Niet verzwakken nu. “Gaat het lief?” “Ja,” en door. Het is inmiddels tegen twaalven en ik kan niet meer. Ik stort steeds vaker in en geef zo af en toe de hoop op. Tijdens de klimtocht naar (het geluid van) de helikopter op de top, heb ik een glimp opgevangen van het gebied waar we ons bevinden. Enkel groene boomtoppen en bos. We bevinden ons in de diepe, diepe jungle van het Wulai District. Niemand die ons hier gaat vinden. Ik voel mij wanhopig en wrijf mijn tranen uit mijn gezicht. Dan vindt Lowie een fluitje op zijn tas. Blazen maar. Kort. Kort. Kort. Lang. Lang. Lang. Kort. Kort. Kort. S.O.S. We fluiten minuten lang. Afgewisseld met hulpkreten. Het geluid draagt ver over de bergen, we horen een echo. Maar een reactie blijft uit.
“Zoute tranen mengen zich met zoete regendruppels”
Het is nu drie uur ‘s middags als opeens in de verte een stem klinkt. Hellooooooooo. Is dit echt of een hallucinatie? Lowie roept terug en fluit. Helloooooo. Heeeelp! Fuuuuuuut. Dan, niks. De stem is verdwenen. Godsamme, ik barst in tranen uit. Lowie besluit het geluid achterna te gaan en zet het op een rennen. Ik blijf achter, mijn energielevel is inmiddels zo laag dat ik hem niet meer kan bijhouden. Het is goed, als er maar hulp komt denk ik. Ik kan mijn tranen niet meer bedwingen en voel ze stromen over mijn wangen. Dikke tranen biggelen over mijn rechter en linker wang. Minuten verstrijken als Lowie opeens uit de verte opdoemt en van een afstandje roept “Puck, lief er is hulp! Ik ga er op af, oké? Volg je me?” Droom ik? Ik probeer te rennen, maar zak door mijn knieën. Huilen. Laat deze nachtmerrie voorbij zijn, smeek ik. Ik raak verstrikt door planten en struikel over takken. Mijn benen zitten inmiddels onder de schrammen. Nog even volhouden. Dan opeens zie ik daar in de verte Lowie omringd door een groep Taiwanese bergwandelaars. Ik knipper. Echte mensen. Oh mijn god. We zijn gered!
Huilend strompel ik op ze af. Ik krijg meteen een bidon water in mijn handen gedrukt. Drinken, eerst drinken. Dan een hardgekookt ei. En een rijstprutje uit blik. Ik heb geen idee wat ik eet, en merk dat ik ook nog steeds geen echte honger heb, maar ik doe maar wat me wordt opgedragen. De groep blijkt een zestal Taiwanese berggidsen te zijn. Ze kennen het gebied goed. Ze maken een dagtocht, maar zijn voorbereid voor een week. Dit gebied is onvoorspelbaar, vertellen ze ons. En je moet goed voorbereid op pad en al helemaal niet ongeregistreerd zonder gids het gebied betreden. Wisten wij veel. Dat stond niet vermeld in de Lonely Planet. Ze vertellen ons dat water hier oplost in het niets. Eén van de weinige plekken ter wereld waar dat zo is. Kortom, als we de rivier hadden gevolgd waren we nergens uitgekomen. Wat was er dan met ons gebeurd? Hadden we nog de energie gehad om om te draaien en terug te lopen? Wie had ons daar ooit gevonden? De gedachte bezorgt mij kippenvel. Ik krijg kniebeschermers en stokken en als we even hebben gerust vervolgen we onze weg naar beneden. Tussen de gidsen op hoog tempo de jungle uit. De tocht is loodzwaar en het is nog zeker 3 uur lopen, maar ondanks dat ik compleet ben uitgeput, voel ik me veilig en gered. Die laatste paar uur maken niet meer uit. Vanavond vieren we het leven. Met een biertje en ons favoriete Thaise gerecht Laab Kai. En met dat moment in het vooruitzicht sla ik mij er doorheen. Lowie is nog aardig sterk en zou nog dagen door kunnen. Ik besef mij dat ik de zwakke schakel ben. Maar hee, ik heb het op zijn minst gered. En nu hebben we een goed verhaal, want wie kan dat nou zeggen? Bijna 30 uur overleven in de Taiwanese jungle. Zonder eten. Met nauwelijks drinkwater. Zonder vuur of slaapfaciliteiten. We did it en als we dit overleven, overleven we alles. Denken we.
Nu een jaar later, is het uit. De relatie tussen mij en Lowie is voorbij. Ondanks het diepe houden van hebben wij besloten zonder elkaar verder te gaan. Moeilijk, maar beter voor ons allebei. Want, we maakten elkaar niet meer gelukkig. Niet in Nederland, althans. Onvoorstelbaar, maar waar. Het avontuur pakt niemand ons meer af, dat is zeker. Want een goed team waren we, en zonder Lowie had ik het misschien wel niet gered. Of, zonder Lowie had ik mij er nooit aan gewaagd? Het is maar net hoe je het ziet. Of wil zien.
Eenmaal terug bij het hotel blijken onze spullen in de lobby geparkeerd. In onze e-mailbox vinden we een e-mail waar ons wordt verzocht met spoed terug te keren naar het hotel, we zijn te laat met uitchecken en riskeren een boete. Onze spullen zijn tijdelijk in de bagageruimte gestald. Geen actie, geen noodbericht, niets. Onze mobiel ligt in de lader en licht op. Biep Biep. Een bericht van onze vrienden. “Hahahaha. Lekker aan het hiken? Geniet ze schatten. Politie Taiwan is onderweg ;-).”
Wow, Puck, wat een avontuur. Is eens wat anders dan verbranden aan een Spaanse Costa. Gelukkig kon je deze prachtige beschrijving maken zodat we met jullie mee kunnen beleven. Nog veel fijne vakanties toegewenst.
Hoi Puck, ik kende dit verhaal niet, maar dit soort avonturen kunnen mij gestolen worden😳